Engels : Nederlands assessment = beoordeling prowess / [attainment] = kundigheid child prodigy = wonderkind corrosive = verlammend / ondermijnend (to) debunk = tot juiste proporties terugbrengen destined = voorbestemd (to) discard = afwijzen / afkeuren eminence = uitmuntendheid (to) emphasise = benadrukken / beklemtonen episodic memory = episodisch geheugen gusto = enthousiasme / animo heredity = erfelijkheid (to) hinge on = afhangen van incentive = drijfveer / motivatie indictment = klacht / aanklacht inheritance = overerving merely = alleen maar / slechts mindset = denkrichting (to) misconceive = verkeerd begrijpen notion = begrip / idee / gedachte obligatory = verplicht (to) persevere = doorzetten / volharden premise = vooronderstelling / aanname [prowess] / attainment = kundigheid set in stone = onveranderbaar / [in steen gebeiteld] set in stone = [onveranderbaar] / in steen gebeiteld spatial = ruimtelijk (to) staple = vastmaken / nieten (to) strive = je best doen trait = trek / kenmerk (to) trump = overtroeven / verslaan tuition = onderwijs