Engels : Nederlands accomplice = handlanger / kameraad (to) accrue = krijgen advocacy = voorspraak / pleitbezorging (to) amount to = neerkomen op (to) badger = lastigvallen / doorvragen om blue-chip = elite bum fluff = donzige beharing duly = zoals je kunt verwachten fraught = vol / beladen frostbite = bevriezing gangly = slungelig grizzle = grijsachtig rood (to) haul = slepen / trekken hubris = hoogmoed impeccable = onberispelijk in a jiffy = in een mum van tijd indelible = permanent (to) notch up = halen / bereiken patch = stuk / lap peer = leeftijdgenoot (to) relish = genieten van scathing = vernietigend / scherp sibling = broer of zus stint = periode (to) thwart = dwarsbomen triple offset = driedubbele compensatie twerp = vervelende klier (to) underwrite = financieel steunen venture capitalist = risico-investeerder (to) ward off = afweren