Engels : Nederlands (to) accost = aanklampen / lastigvallen antic = capriool / streek arcane = geheimzinnig bedrock = basis / fundament my mind boggled = dat ging mijn verstand te boven (to) burgeon = snel groeien debit mandate = automatische incasso discretionary = vrijwillig / facultatief (to) dispense = tonen / uitdelen dispiriting = ontmoedigend (to) feign = voorwenden / veinzen gullible = lichtgelovig / gemakkelijk beet te nemen (to) hustle = ritselen / aftroggelen (to) incentivise = motiveren largesse = vrijgevigheid (to) mete out = toepassen (to) muddy = vertroebelen mug = sufferd / sul [Muggins] / mug = sufferd / sul mutt = straathond (to) rein in = in toom houden / [stoppen] (to) rein in = [in toom houden] / Stoppen (to) relegate = verbannen spiel = woordenstroom / babbel statutory = wettelijk voorgeschreven (to) stymie = dwarsbomen / belemmeren tabard = mantel (to) tank = instorten / kelderen Tory peer = Conservatief lid van het Hogerhuis ubiquity = alomtegenwoordigheid / ze zijn overal unambiguously = ondubbelzinnig (to) underwrite = financieren vendor = verkoper