Engels : Nederlands (to) abide = voorkomen / bestaan bias = vooroordeel bracket = klasse / groep (to) enhance = vergroten / doen toenemen high-rise = wolkenkrabber innate = aangeboren / natuurlijk ledge = richel / rand (to) mull = piekeren ordeal = beproeving / pijnlijke ervaring philosopher's stone = steen der wijzen pitfall = valkuil rampant = aarts resilient = veerkrachtig spouse = echtgenoot / echtgenote (to) wind up = blijken