Engels : Nederlands benign = positief / gunstig bias = vooroordeel (to) instil = bijbrengen (to) juxtapose with = naast elkaar plaatsen (to) mull = piekeren (to) relapse = terugvallen resilient = veerkrachtig / zich snel herstellend salient = opvallend tailor-made = perfect aangepast / pasklaar (to) tune out = niet luisteren naar / [negeren] (to) tune out = [niet luisteren naar] / negeren (to) alleviate = verlichten / temperen demeanour = gedrag / houding ingrained = ingeworteld life trajectory = levensloop (to) posit = poneren / suggereren predilection = voorliefde / voorkeur premise = vooronderstelling (to) rate = scoren subliminal = verborgen (to) weather = doorstaan