Engels : Nederlands
The toilet is in the [hall]. = De toilet is in de [hal].
What does your [living room] look like? = Hoe ziet jouw [woonkamer] eruit?
He had a [shower] this morning. = douch
I used  to play at the [attic]. = ik speelde vroeger altijd op [zolder].
freezer = diepvries
You use a [washing machine] to clean your clothes. = wasmachine
Be careful! The [cooker] is hot. = fornuis
(to) dry up = afdrogen
tea towel = theedoek
Al. Get me a wet [towel]. = handdoek
The waste bin is under the [sink]. = De afvalbak is onder de [gootsteen].
wants us [to build] a proper bridge? = bouwen
ground floor = benedenverdieping
Why did you never ask me [to show] it to you ? = laten zien
(to) do the dishes = afwassen
Wait. I'll get the key to the [cellar]. = kelder
running down the [stairs] and out of the house. = trap
when Stella and Lisa jump over that [fence]. = hek / schutting
She's [upstairs] in her room. = boven
We have a kitchen and livingroom [downstairs]. = We hebben een keuken en woonkamer [beneden].
It's not [for sale] at any price. = te koop
(to) let = te huur
The party's on the [first floor]. = eerste verdieping
The waste bin is under the [sink]. = De afvalbak is onder de [gootsteen].
lounge = woonkamer