Engels : Nederlands
[How] are you? = [Hoe] is het?
Fine, [thanks]. = Prima,[bedankt].
I'll see you at [seven o'clock]. = Ik zie je om [zeven uur].
Fancy going for a [drink]? = Vind je het leuk om iets te gaan [drinken]?
I would like [to go out]. = Ik wil graag [uitgaan].
Would you like to go to the [cinema] with me? = Wil je naar de [bioscoop] met me?
I'll meet you at the [swimmingpool]. = Ik zie je bij het [zwembad].
Shall we go [dancing]? = Zullen we gaan [dansen]?
Where shall we [meet]? = Waar zullen we [afspreken]?
Shall I come over to your [place]? = Zal ik kom naar je [plaats]?
You can [stay] here. = Je mag hier [blijven].
Will you stay for [lunch]? = Blijf je [Lunchen]?
Did you [enjoy] it? = Vond je het [leuk]?
I didn't like it. [Sorry]. = Ik vond het niet leuk. [Het spijt me].