Engels : Nederlands
She's wearing a long grey [coat]. = jas
we have a special [discount]. 100 francs. = korting
I like to wear a [dress] in the summer. = jurk
escalator = roltrap
fitting room = paskamer
I have a [gift] for you. = cadeau
ladieswear = dameskleding
newsagent = tijdschriftenwinkel
What are the [opening hours]? = Wat zijn de [openingstijden]?
purchase = aankoop
reduction = korting
He wore a smart [shirt] and tie to the job interview. = overhemd
A [shopkeeper] is a person who owns or manages a shop. = Een [winkelier] is een persoon die eigenaar of beheerder is van een winkel.
shoplifter = winkeldief
Katya and Teresa go to the [shopping centre]. = winkelcentrum
I wear [shorts] on the beach. = korte broek
Girls have to wear a [skirt] at school. = rok
stationer = kantoorboekhandel
Nice [sweater]. = trui
swimming trunks = zwembroek
I think that this would [look good] on you. = er goed uitzien
(to) wrap = inpakken
trolley = winkelwagen
Emma is wearing black [trousers]. = broek
(to) check out = aan de kassa betalen