Engels : Nederlands
What's the [weather] like? = Wat voor [weer] is het?
It's [windy]. = Het is [winderig].
How is the [weather]? = Wat voor [weer] is het?
The sun is [shining]. = De zon [schijnt].
What's the [temperature]? = Wat is de [temperatuur]?
It's 60 [degrees] Fahrenheit. = Het is 60 [graden] Fahrenheit.
I would like to subscribe to this [magazine]. = Ik wil graag een abonnement op dit [tijdschrift].
How many [issues] do I get? = Hoeveel [problemen] krijg ik?
What is your [opinion] about this? = Wat is jouw [mening] hierover?
[I] agree. = [ik] ben het er mee eens.
[He] disagrees. = [hij] is het er niet mee eens.
What does she [think] about that? = Wat doet ze [denken] dat?
I think it is [unfair]. = Ik vind het [oneerlijk].
I [think] so too. = Dat [denk] ik ook.
[Maybe] you are right. = [misschien] heb je wel gelijk.