Engels : Nederlands
to assess = beoordelen
assessment = beoordeling
lenient = soepel
to disturb = storen
career = carrière
careers teacher = decaan
lecture = college
to attend = bijwonen
to quote = citeren
He read a [quotation] from Shakespeare. = citaat
summary = samenvatting
science = scheikunde / [wetenschap]
scientist = wetenschapper
The media often exaggerate when reporting [scientific] research. = wetenschappelijk
physics = natuurkunde
to develop = ontwikkelen
development = ontwikkeling
[option] / choice = keuze
optional subject = keuzevak
truant = spijbelaar
to play truant = spijbelen
truancy = spijbelgedrag
rule = regel
to apply = toepassen
Fighting [against] the enemy. = Vechten [tegen] de vijand.
anything but = allesbehalve
industry / [diligence] = ijver
to expel = wegsturen
to be at stake = op het spel staan
stern / strict = streng
main / chief = hoofd-
diligent / industrious = ijverig