Engels : Nederlands
chips = friet
crisps = chips
hardly / scarcely / barely = nauwelijks
wholesome = gezond
cereal = graanproduct
tray = dienblad
pie = pasteitje
fit / suitable = geschikt
peculiar / curious = eigenaardig
dessert = nagerecht
roll / bun = broodje
herb = kruid
Vanilla is my favourite [flavour] = Vanille is mijn favoriete [smaak]
to complain = klagen
"\"I never heard a single [complaint]..." = klacht
reasonable = redelijk
to nourish / [to feed] = voeden
[to nourish] / to feed = voeden
nutritious = voedzaam
That dessert is delicious. Can I have the [recipe]? = Dat toetje is heerlijk. Mag ik het [recept] hebben?
shortage = tekort
famine = hongersnood
to starve = van de honger omkomen
The [device] is working = Het [apparaat] werkt
gadget = apparaatje
to do the dishes / to wash up = afwassen
The waste bin is under the [sink]. = De afvalbak is onder de [gootsteen].