Engels : Nederlands leisure time / spare time / free time = vrije tijd She turned her back to the [audience]. = Ze keerde haar rug naar het [publiek]. stage = podium / toneel to entertain = vermaken entertainment = vermaak / amusement fair / fun fair = kermis to request = verzoeken An urgent [request] has gone out to find a pair of warm socks = Een dringend [verzoek] is gedaan om een ​​paar warme sokken vinden to admit = toelaten admittance = toegang at the north [entrance]. = ingang treasure = schat director = regisseur Rafael Nadal is a well-known sports [celebrity]. = beroemdheid celebrated / famous = beroemd cast = rolbezetting award = prijs to award = toekennen part / role = rol She was the star in the [play]. = Ze was de ster in het [toneelstuk]. row = rij to perform = opvoeren performance = voorstelling rehearsal = repetitie art = kunst to exhibit = tentoonstellen exhibit = tentoongesteld voorwerp exhibition = tentoonstelling admission = toegangsprijs / entree to vary = verschillen to acquire = aankopen acquisition = aankoop / aanwinst (to) act = spelen / acteren