Engels : Nederlands final examination = eindexamen term = trimester report = rapport to fail = zakken voor to pass = slagen voor certificate = diploma [mark] / grade = cijfer pass = voldoende fail = onvoldoende With an [average] load of 40 megatons each. = gemiddeld to expect = verwachten expectation = verwachting How do cameras [actually] work? = eigenlijk pretty / [rather] = nogal, vrij [pretty] / rather = nogal, vrij Say goodbye to my customers, [unless]... = Zeg dag tegen mijn klanten, [tenzij]... to satisfy = tevreden stellen Everything [satisfactory], Baxter? = bevredigend A higher fee does not necessarily mean a better [course]. = Een hoger schoolgeld betekent niet noodzakelijkerwijs een betere [cursus]. to complete = afmaken written exam = schriftelijk examen oral exam = mondeling examen anything but = alles behalve joy / [delight] = vreugde [joy] / delight = vreugde delighted = erg blij delightful = heerlijk satisfaction = tevredenheid fairly = vrij, nogal ...led by three women, [apparently]. = ...[blijkbaar] onder leiding van drie vrouwen. obviously = blijkbaar