Engels : Nederlands
rush hour = spitsuur
cyclist = fietser
motorcyclist = motorrijder
helmet = helm
cautious / [careful] = voorzichtig
careless = onvoorzichtig
to overtake = inhalen
slippery = glad
ticket = bekeuring, bon
fine = boete
to fine = bekeuren
hurt / [injured] = gewond
injury = verwonding
to prohibit = verbieden
to collide = botsen
collision = botsing
to blame = de schuld geven
to ride / [to drive] = rijden
[to ride] / to drive = rijden
[cautious] / careful = voorzichtig
caution = voorzichtigheid
to crash into = botsen tegen
to speed = te hard rijden
to dash = snellen, schieten
The accident was [due to] careless driving. = te wijten aan