Engels : Nederlands
Am I funny? = Ben ik grappig?
Are you funny? = Zijn jullie grappig? / [Ben jij grappig?]
Is he funny? = Is hij grappig?
Is she funny? = Is zij grappig?
Are we funny? = Zijn wij grappig?
Are you funny? = [Zijn jullie grappig?] / Ben jij grappig?
Are they funny? = Zijn zij grappig?
What are you good at? = Waar ben jij goed in?
I'm good at dancing. = Ik ben goed in dansen.
He's not good at reading. = Hij is niet goed in lezen.
I want to become a policeman. = Ik wil politieagent worden.
old - older - the oldest = oud - ouder - de oudste
tall - taller - the tallest = lang - langer - de langste
good - better - best = goed - beter - de beste