Engels : Nederlands
brother = broer/broertje
candy = snoep
phone = telefoon
listeners = luisteraars
people = mensen
songs = liedjes
word = woord
to bring = iets meenemen
to cost = kosten
to describe = beschrijven
to enjoy = genieten van
to get up = opstaan
to pick = uitzoeken, uitkiezen
to receive = ontvangen, krijgen
to start = starten, beginnen
at first = eerst
dressing up = verkleden (voor een feest)
during = tijdens
expensive = duur
funny = grappig
faster = sneller
how much = hoeveel
inside = in
meant to = is bedoeld als
shiny = glimmend
soon = al snel
something = iets
sister = zus/zusje
size = maat
sold out = uitverkocht
stores = winkels
style = stijl
such as = zoals
sure = natuurlijk
typical = typisch
tomorrow = morgen