Engels : Nederlands bridge = brug castle = kasteel country = land countryside = platteland danger = gevaar dragon = draak dragon’s lair = hol van de draak the king = de koning kingdom = koninkrijk the brave knight = de dappere ridder a magic mirror = een magische spiegel nobody = niemand a note = een bericht, briefje old oak = oude eik pain = pijn potions = drankjes a mysterious shield = een mysterieus schild treasures = schatten woodcutter = houthakker to be afraid of = bang zijn voor to be asleep = slapen to fight = vechten to get past = voorbij komen to give directions / to show the way = de weg wijzen to go on a quest = op een zoektocht gaan to guard = bewaken to hurt = pijn doen to keep safe = beschermen to know = weten to question someone = iemand vragen stellen to save = redden to talk = praten were stolen = werden gestolen afraid = bang dangerous = gevaarlijk end of the road = einde van de weg first = eerste good afternoon = goedemiddag hungry = hongerig invisible = onzichtbaar on the right = rechts on the right side = aan de rechterkant poor = arm second = tweede straight on = rechtdoor third = derde turn right = ga rechts He saved the enchanted chest. = Hij redde de betoverde kist. How was the journey? = Hoe was de reis? Please, be careful! = Wees alsjeblieft voorzichtig! The dragon guards its lair. = De draak bewaakt zijn hol. What is important? = Wat is belangrijk? When does this end? = Wanneer is dit afgelopen? Where is the ogre? = Waar is de trol? Who is rich? = Wie is rijk? Why are the people happy? = Waarom is het volk blij?