You are not a nice person. Who is your hero? What does he or she do?
Where does your hero live? What do you like about him or her? My hero lives in ...
My hero has made many great movies. My hero is a great sportsman. My hero is a very good actor/actress
My hero is a great musician. My hero is always there for other people. My hero always is himself/herself.
My hero is important to me because ... I think my hero is awesome because ... I love my hero because ...
I love my hero because she is a friendly person. I admire my hero because he does a lot for charity. I admire my hero because he/she is a great inspiration.
Wat doet hij of zij? Wie is jouw held? Je bent geen aardig persoon.
Mijn held woont in ... Wat vind je leuk aan hem of haar? Waar woont jouw held?
Mijn held is een erg goede acteur/actrice. Mijn held is een fantastische sporter. Mijn held heeft veel mooie films gemaakt.
Mijn held is altijd zichzelf. Mijn held is er altijd voor andere mensen. Mijn held is een geweldige muzikant.
Ik houd van mijn held omdat ... Ik vind mijn held geweldig omdat ... Mijn held is belangrijk voor me omdat ...
Ik bewonder mijn held omdat hij/zij een grote inspiratie is. Ik bewonder mijn held omdat hij veel voor goede doelen doet. Ik houd van mijn held omdat ze een vriendelijk iemand is.