He / she has long / short hair. He / she is happy / sad / upset. The figure is annoyed / in love.
There is nothing in the background. My character is riding his bicycle. Her shoes are pink.
My character is a man / woman / child / fish. He wears black clothes and a cape. My super rabbit is bald and wears a dark mask.
He wears a power suit and he can fly. This superhero wears boots and gloves. This superwoman has got long legs.
She wears a dark blue cotton cape.
Het figuurtje is geïrriteerd / verliefd. Hij/zij is blij / verdrietig / overstuur. Hij/zij heeft lang / kort haar.
Haar schoenen zijn roze. Mijn figuur rijdt op zijn fiets. Er staat niets op de achtergrond.
Mijn superkonijn is kaal en draagt een donker masker. Hij draagt zwarte kleren en een cape. Mijn figuur is een man / vrouw / kind / vis.
Deze supervrouw heeft lange benen. Deze held draagt laarzen en handschoenen. Hij draagt een superpak en hij kan vliegen.
Ze draagt een donkerblauwe katoenen cape.