He has black, hairy eyebrows.
|
His eyes were blue, grey, brown, green.
|
He was wearing a blue shirt.
|
He had a red scarf round his neck.
|
He had a grey hat on his head.
|
He was riding his horse.
|
His has a big, black moustache.
|
I was/wasn’t afraid.
|
|
Hij droeg een blauw overhemd.
|
Zijn ogen waren blauw, grijs, bruin, groen.
|
Hij heeft zwarte, harige wenkbrauwen.
|
Hij reed op zijn paard.
|
Hij had een grijze hoed op zijn hoofd.
|
Hij had een rode sjaal om zijn nek.
|
|
Ik was wel/niet bang.
|
Hij heeft een grote, zwarte snor.
|