Engels : Nederlands backs = verdedigers day trip = uitje, dagtochtje Dutch = Nederlands forwards = aanvallers half-time = rust message = bericht opponent = tegenstander practice = training substitutions = wissels team captain = aanvoerder said (to say) = zei (zeggen) to be interested = geĂ¯nteresseerd zijn to bruise = kneuzen to bump = botsen to choose = kiezen to decide = beslissen to give a speech = een toespraak houden to give details = details geven to hope = hopen to hurt = pijn doen to leave a message = een bericht achterlaten to understand = begrijpen, verstaan behind = achter by the way = tussen twee haakjes easily = makkelijk for instance = bijvoorbeeld found (to find) = vond (vinden) further = verder gotta run! = moet snel weg!, heb haast! (spreektaal) grounding the ball = de grond raken met de bal hope to talk to you soon = ik hoop je snel te spreken information on = informatie over instead of = in plaats van listen! = hoor eens! next = volgende obviously = natuurlijk, duidelijk protective = beschermende right now = op dit moment that’s fine by me = dat is wat mij betreft goed this is xx calling = je spreekt met xx