Engels : Nederlands I am going to swim. = Ik ga zwemmen. They are going to leave tomorrow. = Zij gaan morgen vertrekken. He is going to write a letter. = Hij is van plan een brief te schrijven. We are going to arrive on Tuesday. = We komen aan op dinsdag. The Sneakers are going to like it a lot. = De Sneakers gaan het erg leuk vinden.