Engels : Nederlands
a time = een keer
distance = afstand
egg = ei
fight = ruzie
first = eerste
height = hoogte
picture = plaatje
pigeon = duif
record attempt = recordpoging
staff = personeel
throw = worp
to add = toevoegen
to double = verdubbelen
to escape = ontsnappen
to focus = de nadruk leggen op
to raise money = geld ophalen
to set a record = een record halen
to smash = ingooien/ kapot slaan
to stay the night = overnachten
actually = eigenlijk
almost = bijna
at the same time = op het zelfde moment
bad/worse/worst = slecht/slechter/slechtst
big / large = groot
clever = slim
crazy = gek
dressed up = verkleed
early = vroeg
ever = ooit
fast = snel
good/better/best = goed/beter/best
great / splendid = geweldig
handsome = knap
happy = gelukkig
human = menselijk
in order to = met de bedoeling dat
little/less/least = weinig
many/more/most = veel
narrow = smal
old = oud
sick = ziek
strange = vreemd