Engels : Nederlands What is that? = Wat is dat? What did you use it for? = Waar gebruikte je het voor? What did you do with it? = Wat deed je ermee? Who invented the object? = Wie heeft het voorwerp uitgevonden? Who used the object? = Wie gebruikten het voowerp? Was it expensive or cheap? = Was het duur of goedkoop? Where could you find it? = Waar kon je het vinden? Do people still use it? = Gebruiken sommige mensen het nog steeds? Do a lot of people collect this stuff? = Verzamelen veel mensen deze dingen? Why don’t people use it anymore? = Waarom gebruikt men het niet meer?