He is wearing baggy jeans.	Andrea is wearing a short jeans skirt.	They are wearing T-shirts.
His sweatshirt has a hood.	He is wearing jeans with a zipper.	She is wearing a purple jacket.
Jane is wearing shorts.	Sandra, I like your skinny jeans.	Trainers go with jeans.
Alex is wearing a shirt with stripes.	She is wearing a dress with polka dots.

Zij dragen T-shirts.	Andrea draagt een korte rok.	Hij draagt een wijde spijkerbroek.
Zij draagt een paars jasje.	Hij draagt jeans met een rits.	Zijn trui heeft een capuchon.
Bij een spijkerbroek horen gympen.	Sandra, ik vind jouw skinny jeans mooi.	Jane draagt een korte broek.
	Zij draagt een jurk met stippen.	Alex draagt een shirt met strepen.