Engels : Nederlands to handle = ermee kunnen omgaan to jog = joggen, langzaam rennen to participate = meedoen to pick up = hier: starten met to put it off = het uitstellen to repeat = herhalen to run out of air = zonder lucht raken to start off = beginnen to take off = afnemen, afdoen to teach = onderwijzen, lesgeven amazing = geweldig instead = in plaats van thrilled = blij