Engels : Nederlands capital = hoofdstad competence = hier: begrip decline = neergang faraway = heel ver weg globe = aarde influence = invloed landmark = herkenbaar punt map = kaart mother tongue = moedertaal other side = overkant, andere kant population = bevolking to assume = bestijgen (van troon) to attend = deel nemen aan to consist = bestaan uit to emerge = opkomen to encounter = tegenkomen to explore = ontdekken to offence = beledigen to refer = refereren to restore = herstellen to struggle = vechten current = huidig currently = momenteel fluently = vloeiend foreign = buitenlands in common = gemeenschappelijk hebben in reference = terugslaan op major = belangrijk nearly = bijna out of work = werkloos similar = gelijk started off = zette in werking surely = zeker weten therefore = daarom well known = beroemd