Engels : Nederlands buy = kopen drums = drumstel fun = plezier guitar = gitaar long = lang ticket = kaartje watch = kijken write = schrijven competition = wedstrijd exciting = opwindend female = vrouwelijk hero = held medal = medaille player = speler professional = professioneel train = trainen black = zwart blond / blonde = blond blue = blauw brown = bruin green = groen grey = grijs short = kort (lengte) / kort red = rood shorts = korte broek tall = lang (lengte) / lang thin = dun animals = dieren boots = laarzen climb = klimmen fly = vliegen parents = ouders powers = krachten top = bovenkleding trousers = broek