Engels : Nederlands
arrive = aankomen
crime = misdaad
dream = dromen
jump = springen
murder = moord
past = verleden
phone = opbellen
real = echt
story = verhaal
accident = ongeluk / ongeval
describe = beschrijven
dial = nummer kiezen
full name = volledige naam
glasses / a pair of glasses = bril
leave a message = bericht achterlaten
teacher = docent / leraar
traffic = verkeer
announcement = aankondiging
break = pauze
classroom = leslokaal
close to / near = dichtbij
desk = bureau
diary = agenda
geography = aardrijkskunde
library = bibliotheek
opposite = tegenover
possibility / chance = mogelijkheid
solve = oplossen
busy = druk
chat = praten / kletsen
description = beschrijving
jumper / sweatshirt / sweater = trui
slim / thin / slender = slank
suddenly = plotseling
surprised = verrast
tall = lang
thin = mager
traffic lights = verkeerslichten
wrong = fout / verkeerd