Engels : Nederlands
buy = kopen
drums = drumstel / drums
fast = snel
fun = plezier
guitar = gitaar
old = oud
play tennis = tennissen
ticket = kaartje
watch television = tv-kijken
write = schrijven
bad = slecht
competition = wedstrijd
example = voorbeeld
famous = beroemd
football player = voetballer
free time = vrije tijd
hero = held
professional = professioneel
blue = blauw
brown = bruin
money = geld
shy = verlegen
small = klein
strong = sterk
wife = vrouw / echtgenote
young = jong
beach = strand
earring = oorbel
person = persoon
run = hardlopen
sea = zee
shirt = hemd
trainers = sportschoenen
trousers = broek
walk = wandelen
afraid of = bang van
clever = slim
climb = klimmen
fight = vechten
fly = vliegen
husband = man / echtgenoot