Engels : Nederlands birthday = verjaardag bring = meenemen / meebrengen cake = taart candle = kaars holiday = vrije dag / feestdag invite = uitnodigen swimmingpool / pool = zwembad beans = bonen beef = rundvlees cabbage = kool cheese = kaas chicken = kip clean up = opruimen delicious = heerlijk meat = vlees plate = bord play video games = gamen bag = tas book = boeken / reserveren by car = met de auto pet = huisdier date = datum early = vroeg hear = horen hour = uur join = meedoen met perform = optreden phone = bellen a number of = een paar age = leeftijd art = kunst bedroom = slaapkamer championship = kampioenschap choose = kiezen game = wedstrijd jump = springen next = volgend present = cadeau record = opnemen rent = huren rice = rijst run = hardlopen / rennen show = laten zien slow = langzaam spring = lente summer = zomer surprise = verrassing sword = zwaard terrible = verschrikkelijk today = vandaag tomato = tomaat tomatoes = tomaten tomorrow = morgen violent = gewelddadig visit = bezoeken yesterday = gisteren