Engels : Nederlands be on = plaatsvinden come over = langskomen comfortable = gemakkelijk zittend conversation = gesprek course = cursus cross = oversteken hold on = even wachten lift = optillen parking lot = parkeerplaats real = echt show around = rondleiden sound = klinken against = tegen age = leeftijd details = gegevens experience = ervaring gender = geslacht hometown = woonplaats sign up = registreren the same = hetzelfde addicted to = verslaafd aan agree with = eens zijn met argument = ruzie be right = gelijk hebben glued to = vastgeplakt aan imagine = zich voorstellen my way = op mijn manier part of = onderdeel van solve = oplossen understand = begrijpen upset = boos / opgewonden break = pauze celebrate = vieren declare = verklaren design = ontwerpen enough = genoeg friendship = vriendschap gossip = roddelen hang out = samen iets doen / rondhangen in common = gemeenschappelijk / gemeen quiet = stil stick up for = elkaar steunen truth = waarheid