Engels : Nederlands
ash cloud = aswolk
criticism = kritiek
damage = beschadigen / schade
disappear = verdwijnen
earthquake = aardbeving
erupt = uitbarsten / uitbarsten vulkaan
escape = ontsnappen
flood / flooding = overstroming
homeless = dakloos
hurt = gewond
landslide = aardverschuiving
rescue worker = reddingswerker
shake - shook - shaken / shake = schudden
spit - spat - spat / spit = spuwen
strike - struck - struck / strike = treffen / raken
volcano = vulkaan
attack = aanval
branch = tak van een boom / tak
brick = baksteen
check = controleren
drag = slepen
experience = ervaring
garbage can = vuilnisbak
global warming = opwarmen van de aarde
increasingly = steeds / meer / erger
mention = noemen / vermelden
pillow = kussen
predict = voorspellen
short story = kort verhaal
true story = waar gebeurd verhaal
unreal = onecht / onwerkelijk / onwerkelijk
affect = beïnvloeden
control = beheersen
dishwashing soap = afwasmiddel
drop = druppel
explain = uitleggen
feather = veer
frustrating = frustrerend
make a living = de kost verdienen
mayor = burgemeester
powerful = krachtig
seafood = zeevis en schaal- en schelpdieren
tiny = heel klein
water-resistant = bestand tegen water
advise = aanraden / adviseren
benefit = voordeel
emergency = noodsituatie
ensure / make sure = ervoor zorgen
escape route = vluchtroute
figure out = uitzoeken
household = huishouden
include = opnemen (in iets) / opnemen
knowledge = kennis
occur = gebeuren / plaatsvinden
on foot = te voet
option = optie / keuze
rainfall = regen / neerslag
serious = ernstig
suitcase = koffer
warning = waarschuwing
waterproof = waterdicht
weather report = weerbericht