Engels : Nederlands axle = as aim = doel / als doel hebben angle = hoek assess = inschatten / schatten bearings = kogellagers concussion = hersenschudding cope with = omgaan met develop = ontwikkelen faint-hearted = 'watjes' / 'doetjes' gap = gat / kloof involved = die erbij horen / bijkomend recommend = aanraden / aanbevelen spine = ruggegraat visor = vizier / klep / klep op een helm wipe out = vallen / tegen de grond storten actually = echt / werkelijk arch = een boog maken / krommen attach = vastmaken balloon ride = ballonvaart carry out = uitvoeren desirable = wenselijk exit = verlaten / uitstappen firmly = stevig provider / supplier = leverancier release = loslaten / weg laten lopen tighten = vastmaken met banden / strakker trekken voucher = waardebon / tegoedbon / cadeaubon authorize = toestemming geven drop a line = schrijven emergency care = noodhulp emergency contact = contactpersoon in geval van nood eventually = uiteindelijk gorge = kloof / spleet gust of wind = windvlaag gusty = met vlagen / stormachtig obviously = overduidelijk participate in = meedoen aan tip over = omvallen wing = vleugel achievement = prestatie bruise = kneuzen courageous = dapper / moedig despite = ondanks destination = bestemming fair = gunstig / goed get back to = erop terugkomen involved in = betrokken zijn bij irrelevant = onbelangrijk reassure = geruststellen / verzekeren senior year = laatste jaar / laatste jaar van school set off = vertrekken stack = stapel strap in = vastmaken met banden