Engels : Nederlands awful = afschuwelijk colourful = kleurrijk compare = vergelijken decade = decennium / periode van tien jaar history = geschiedenis journey = reis leather = leer / leren makeover = opknapbeurt / metamorfose out of fashion / in fashion = uit de mode / in de mode popular = populair wardrobe = garderobe actually = eigenlijk awesome = fantastisch / geweldig bottom = onderkant costume = kostuum dress up = verkleden dull = saai everyone = iedereen invite = uitnodigen know = weten pumpkin = pompoen switch on / off = aan- / uitdoen witch = heks apply = aanbrengen backpack = rugzak decide = beslissen decorate = versieren patch = stukje stof dat je op kunt naaien of plakken personality = persoonlijkheid second-hand = tweedehands show off = laten zien taste = smaak change = veranderen different = anders episode = aflevering exactly = precies fill out = invullen form = formulier hang up = ophangen listen = luisteren mention = noemen sure = zeker turn on = aandoen