Engels : Nederlands leave = weggaan press = drukken op / indrukken tired = moe wake up = wakker maken wash = wassen cycle = fietsen hold = ingedrukt houden select / choose = kiezen switch on = aanzetten / aandoen through = erdoorheen zoom in = inzoomen ceiling = plafond daylight = daglicht downstairs = beneden furniture = meubels garden = tuin grass = gras plant = plant swimming pool = zwembad bean = boontje beef = rundvlees cabbage = kool carrot = wortel chicken = kip potato = aardappel powder = poeder stick = stokje vegetable = groente exist = bestaan finish = afmaken / klaar zijn hang out with = tijd doorbrengen met idea = idee the same = hetzelfde travel = reizen