Engels : Nederlands cancel = annuleren / afzeggen cover = bedekken reach = bereiken last = duren evacuation = evacuatie / ontruiming dial = kiezen (nummer op telefoon) / kiezen lead - led - led / lead = leiden explosion = ontploffing escape = ontsnappen disaster = ramp victim = slachtoffer disappear = verdwijnen destroy = vernietigen cause = veroorzaken blow - blew - blown / blow = waaien attack = aanval wave = golf short story = kort verhaal pillow = kussen natural disaster = natuurramp unreal = onecht / onwerkelijk global warming = opwarming van de aarde increasingly = steeds (meer, erger enzovoorts) / steeds branch = tak van een boom / tak hit - hit - hit / hit = treffen / raken / slaan prevent = voorkomen predict = voorspellen garbage can = vuilnisbak true story = waar gebeurd verhaal dishwashing soap = afwasmiddel control = beheersen affect = beïnvloeden / invloed hebben op mayor = burgemeester frustrating = frustrerend at risk = in gevaar damage = schade clean = schoonmaken explain = uitleggen feather = veer (van vogel) / veer poison = vergif understand - understood - understood / understand = begrijpen sign = bord (verkeersbord e.d.) / bord assistance = hulp / bijstand report = melden emergency = noodsituatie charge = opladen (batterij) / opladen exit = uitgang shut down = uitzetten / afsluiten collect = verzamelen escape route = vluchtroute vehicle = voertuig prepare = voorbereiden warn = waarschuwen warning = waarschuwing waterproof = waterdicht heavy rainfall = zware regen