ashamed / embarrassed embarrassing blooper / blunder
make a mistake eat - ate - eaten / eat apartment
go - went - gone / go keep a secret come - came - come / come
lift / elevator rescue slip
bathroom shopping mall see - saw - seen / see
accuse serious error
make a fool of yourself blame yourself make - made - made / make
respond regret admit
feel - felt - felt / feel horrible competition
blunder beschamend / gĂȘnant beschaamd
flat / appartement eten een fout maken
komen iets geheim houden gaan
uitglijden redden lift
zien winkelcentrum wc
fout ernstig beschuldigen
maken jezelf de schuld geven jezelf belachelijk maken
toegeven spijt hebben van / betreuren reageren
wedstrijd vreselijk / verschrikkelijk voelen
say - said - said / say sing - sang - sung / sing cloudy
shower the press degree
instead of deliver your message hairdresser
recipe spring windy
confidence apologize prepare for
imagine / picture reply receipt
suitable stop impress
direction feed - fed - fed / feed leave out - left out - left out / leave out
know - knew - known / know dictionary phrase
bewolkt zingen zeggen
graad de pers bui
kapper je boodschap presenteren in plaats van
winderig voorjaar / lente recept (om te koken) / recept
zich voorbereiden op zich verontschuldigen zelfvertrouwen
bonnetje / kwitantie antwoorden zich voorstellen / zich inbeelden
indruk maken op halte geschikt
weglaten voeren / voeden richting
zin / uitdrukking woordenboek weten / kennen