Engels : Nederlands eyesight / vision = gezichtsvermogen image = plaatje / beeld interpret = interpreteren / vertalen correct = verhelpen / verbeteren confused = verward developing countries = ontwikkelingslanden care = zorg offer = aanbieden clinic = kliniek auction = veiling sponsored = gesponsord principal = schooldirecteur deaf = doof primary school = basisschool sound = geluid infection = infectie bone = bot treatment = behandeling carry on = doorgaan measure = meten average = gemiddeld underground = metro moderate = matig faint = zwak whisper = gefluister dull = dof protection = bescherming reduce = verminderen risk = riskeren / kans lopen touch = aanraking / tastzin hug = omhelzen threatening = bedreigend community = gemeenschap occasional = af en toe gain weight = aankomen / toenemen in gewicht pressure = druk population = bevolking increase = toenemen crowded = vol Yuck! = Bah! cuddle = knuffelen prickly = stekelig Ouch! = Au! taste = proeven / smaken scent = geur can = blik teaspoon = theelepel peel off = pellen / schillen / afpellen chop = snijden / hakken fry = bakken / braden onion = ui spicy = heet / pikant salty = zout sour = zuur tablespoon = eetlepel whisk = garde pour = gieten freeze = invriezen spoilt = bedorven