Engels : Nederlands
raise awareness about = meer bekendheid geven aan / bekendheid geven aan
freedom of expression = vrijheid van meningsuiting
criticise = kritiek hebben op / bekritiseren
end up in prison = in de gevangenis belanden
hate speech = haatdragende taal
encourage = aanmoedigen / stimuleren
main issue = grootste probleem
illiterate twit = ongeletterde sufferd
character = letter / symbool
be concerned with = zich zorgen maken over
foul language = onbehoorlijke taal
abusive = beledigend / grof
be beyond the law = buiten de wet staan
rant = scheldpartij / tirade
sanatorium = herstellingsoord
at dawn = bij zonsopkomst
inhumane = niet humaan / niet menslievend
biased = bevooroordeeld / partijdig
civil = burger- / burgerlijk
emotional response = emotionele reactie
rational = logisch / rationeel / doordacht
jump on the bandwagon = met de massa meedoen
initials = voorletters
stack the cards = kaarten vals schikken
transfer = overdracht
generate = opwekken / produceren
run an ad = een advertentie publiceren / advertentie publiceren
testimonial = persoonlijke aanbeveling
exaggerate = overdrijven
evoke = oproepen
determine = vaststellen / bepalen
obesity = overgewicht
manipulative = manipulatief / beïnvloedend
lab = laboratorium / onderzoeksruimte
subconscious = onderbewust
PE / physical education = gym (schoolvak) / gym
council elections = gemeenteraadsverkiezingen
stand for Parliament = kandidaat staan voor het (Britse) parlement / kandidaat staan voor het parlement
buy into = iets geloven / iets voor waar aannemen
grocery store = kruidenierswinkel (Am.) / kruidenierswinkel
8th grade = groep 8 (basisschool) / groep 8
culinary = kook- / culinair
portfolio = portfolio (met tekeningen, foto’s) / portfolio
be involved in = betrokken zijn bij
fall = herfst (Am.) / herfst
It’s only natural. = Het is alleen maar logisch.
supervisor = coördinator / begeleider
work placement = stage
GCSE = einddiploma
sixth form = bovenbouw (tweejarig) (Brits) / bovenbouw
gender = geslacht
to-do-list = takenlijst
stack shelves = vakken vullen
retail = detailhandel
prioritize = prioriteiten stellen
data entry = invoer van gegevens
multi-tasking = meerdere dingen tegelijk doen
reference = persoon die een referentie kan geven
A-level = hoger niveau
childcare = kinderopvang
travel agent’s = reisbureau
reinstall = herinstalleren
gathering = sociale bijeenkomst
hospitality industry = hotelwezen / toeristenindustrie / toeristische industrie