Engels : Nederlands human rights = mensenrechten harm = kwaad doen lock up = opsluiten express yourself = zich uiten restriction = beperking gay = homoseksueel offensive = beledigend / kwetsend complain = klagen content = inhoud curse = vloek censor = censureren ignore = negeren common sense = gezond verstand swear / swear - swore - sworn = vloeken refugee = vluchteling confusing = verwarrend enemy = vijand defeat = verslaan issue = kwestie recruitment = werving in favour of = ten gunste van fear = angst insecurity = onzekerheid affect = beïnvloeden surrender to = zich overgeven aan attach = bevestigen / vastmaken battle = strijd resist = weerstaan self-control = zelfbeheersing strengthen = verstevigen / sterker maken career counsellor = beroepskeuzeadviseur session = zitting / sessie passionate = enthousiast bypass = overslaan in common = gemeenschappelijk edible = eetbaar expand = uitbreiden application = inschrijving / sollicitatie assignment = opdracht graduate = afstuderen / diploma halen sample = voorbeeld option = keuze / mogelijkheid subject = vak math / maths = wiskunde fit = in goede conditie sociable = vriendelijk / prettig in de omgang cashier = caissière cash register / till = kassa nursery = kinderdagverblijf niece = nicht serve = bedienen foreign = buitenlands trainee = stagiair / stagiaire patient = geduldig satisfied = tevreden