Engels : Nederlands be entitled to = recht hebben op noun = zelfstandig naamwoord being = wezen assumption = veronderstelling / aanname dignity = waardigheid be alive = leven / in leven zijn harassment = kwelling / getreiter petition = petitie initiate = beginnen / het initiatief nemen tot legislation = wetgeving endanger = in gevaar brengen / bedreigen adjacent = aangrenzend sustenance = voedsel prosperity = voorspoed / succes starvation = verhongering dynamics = dynamiek / kracht easier said than done = makkelijker gezegd dan gedaan exert = doen gelden / uitoefenen conform to = zich aanpassen aan related to = gerelateerd aan / verband houden met deviant = afwijkend underage = onder de wettelijk toegestane leeftijd harmful = schadelijk associate with = in verband brengen met / associƫren met show up = komen / komen opdagen / verschijnen psychologist = psycholoog combat = bestrijden / vechten tegen self esteem = zelfvertrouwen stand up for = opkomen voor agony aunt = redactrice voor lezersbrieven coward = lafaard overcome = overwinnen wartime = oorlogstijd peacetime = vredestijd / periode van vrede mislead = misleiden / om de tuin leiden testimonial = getuigenis / aanbeveling approach = aanpak / benadering intent = bedoeling evoke = oproepen / opwekken conviction = overtuiging repetition = herhaling subconscious = onderbewust responsive = gevoelig / ontvankelijk durability = duurzaamheid emphasise = benadrukken reduction = verlaging satisfy = stillen / bevredigen pursue = nastreven find your calling = je roeping vinden excel = uitblinken compel = dwingen not move a muscle = helemaal niets doen / helemaal niet bewegen be willing to = bereid zijn om cynic = cynicus abound = heel veel voorkomen encouragement = bemoediging / aanmoediging / stimulering filth = vuil desire = wens / verlangen fashion designer = modeontwerper executive = directeur / hoofd physical therapist = fysiotherapeut hands-on = actief / praktisch counsellor = studentendecaan / decaan