Engels : Nederlands human rights = mensenrechten guarantee = garanderen freedom of speech = vrijheid van meningsuiting freedom of belief = godsdienstvrijheid obtain = krijgen leisure = vrije tijd declaration = verklaring agreement = overeenkomst demand = eisen colleague = collega booklet = boekje unfair = oneerlijk temporary = tijdelijk concern = zorg / bezorgdheid citizen = burger / inwoner humiliating = vernederend topic = onderwerp peer = gelijke / leeftijds- of groepsgenoot pressure = druk give in / give in – gave in – given in = toegeven generally = gewoonlijk in common = gemeenschappelijk purpose = doel force = kracht consider to be = beschouwen als law = wet issue = kwestie / probleem beat / beat – beat – beaten = verslaan / slaan stand up for / stand up for – stood up for – stood up for = opkomen voor steal / steal – stole – stolen = stelen guidance = raad / hulp anonymous = anoniem fit in = ergens bij horen bunch = groep / groepje / stel / stelletje typical = typisch discuss = bespreken mind = erg vinden advertising = reclame expand = uitbreiden ad / advertisement = advertentie commercial = reclamespotje well-known = bekend overstate = overdrijven a lack of = een gebrek aan solution = oplossing limited = beperkt claim = beweren tasty = smakelijk sausage = worst herb = kruid crunchy = knapperig accomplish = volbrengen / vervullen dare = durven / aandurven aimless = doelloos failure = mislukking succeed = succes hebben / slagen intimidating = intimiderend wealthy = rijk / welgesteld be prepared to = bereid zijn om work experience = werkervaring cure = geneesmiddel chemistry = scheikunde useful = nuttig / handig motivated = gemotiveerd nurse = verpleger stable = stabiel upbeat = opgewekt