Engels : Nederlands produce = maken director = regisseur scene = scène dialogue = gesprek lines = rol movement = beweging character = personage crash = geraas blockbuster = kaskraker film / movie = film set up = instellen charge = opladen patient = geduldig complete = afmaken save = opslaan affect = invloed hebben adjust = aanpassen confirm = bevestigen exit = verlaten shut down = uitdoen / uitgaan habit = gewoonte sign = teken addiction = verslaving obsessed with = bezeten van lie = liegen have a point = gelijk hebben probably = waarschijnlijk altogether = helemaal issue = probleem bothers = dwarszitten get off = uitzetten unsure = onzeker recently = onlangs error = fout looking forward = uitkijken naar kind regards = vriendelijke groeten / vriendelijke groet / met vriendelijke groet offer = aanbieden sincere = oprecht / oprechte apologies = excuses inconvenience = ongemak refund = terugbetaling bank account number = bankrekeningnummer