Engels : Nederlands
decide = beslissen
actor = acteur
possible = mogelijk
add = toevoegen
voice = stem
difference = verschil
review = recensie
exactly = precies
prefer = liever hebben
cinema = bioscoop
glasses = bril
operate = besturen
remote control = afstandsbediening
store = opslaan
instruction = instructie
turn up = harder zetten
old-fashioned = ouderwets
level = niveau
tap = aantikken
challenge = uitdaging
have a go / have a go (had - had) = proberen
navigate = navigeren
addictive = verslavend
goal = doel
impressed = onder de indruk
awesome = te gek
lovely = mooi / leuk
dislike = niet leuk vinden
appeal = aantrekkelijk zijn
anytime = altijd / op ieder moment
own = eigen
it's set / it is set = zich afspelen
shooter game = schietspel
save = redden
multi-player = voor meer spelers
quest = zoektocht
simulation game = simulatiespel
create = maken
look after = verzorgen
relaxing = ontspannend
solve = oplossen
present = heden