Engels : Nederlands survive = overleven booking = reservering deal with / deal with (dealt - dealt) = behandelen hold the line / hold the line (held - held) = aan de lijn blijven put through = doorverbinden address = adres shelter = schuilplaats details = bijzonderheden payment = betaling confirm = bevestigen you're welcome = graag gedaan as soon as = zodra drive / drive (drove - driven) = rijden freeze / freeze (froze - frozen) = vriezen heating = verwarming be trapped = in de val zitten awkward = erg ongemakkelijk argue = ruziemaken terrified = doodsbang stomach = maag occupied = bezet pants = broek dare = durven endangered = met uitsterven bedreigd extinct = uitgestorven necessary = nodig cost / cost (cost - cost) = kosten raise money = geld inzamelen harmful = schadelijk sell / sell (sold - sold) = verkopen support = steun come up with / come up with (came - come) = bedenken fundraising = geldinzameling organise / organize = organiseren own = hebben public transport = openbaar vervoer solar panel = zonnepaneel have a shower / take a shower = douchen nasty = gevaarlijk second-hand = tweedehands last = meegaan plastic carrier bag = plastic tasje reusable = geschikt voor hergebruik packaging = verpakking appliance = apparaat waste = afval