Engels : Nederlands state of mind = gemoedstoestand mentally = geestelijk feel trapped = gevangen voelen unite = samenbrengen / verbinden whether … or not = of … of niet friendly = vriendschappelijk commemorate = herdenken frankly = eerlijk gezegd display of = uiting van shivers down your spine = rillingen over je rug occasion = gelegenheid vigorous / fierce = energiek / fel / heftig facial expression = gezichtsuitdrukking ancestor = voorouder object = doel prohibited = verboden squat = hurken extend = uitsteken conceal = verbergen purify = zuiveren retreat to = teruggaan naar / terugtrekken in resurrection = wederopstanding highlight = hoogtepunt lay out = uitstallen tuck in = zich te goed doen aan eten launch = op touw zetten / organiseren gathering = bijeenkomst merry-making = lol en lawaai on the stroke of = klokslag threshold = drempel broth = bouillon / soep haddock = schelvis mutton = schapenvlees narrative = verhalend fellow conspirator = medesamenzweerder barrel of gunpowder = kruitvat treason = verraad rehearsal = repetitie float = praalwagen from scratch = van het begin af recur = terugkomen / zich herhalen evolve = evolueren / zich ontwikkelen bonding = binding / een emotionele band krijgen soothe = kalmeren posture = lichaamshouding craze = modeverschijnsel superb = prachtig / imposant conductor = dirigent take a bow = buigen baton = dirigeerstokje peculiar = vreemd riot = opstand / rel take advantage of = gebruikmaken van festive = feestelijk have in common = met elkaar gemeen hebben / gemeen hebben transition = overgang adolescence = pubertijd tribe = stam wobbly = wankel vine = liaan miscalculation = misrekening mitten = want (soort handschoen) / want sting = steek (van insect) / steek dawn = ochtendgloren / dageraad strike = slaan / raken naughty = ondeugend gut = de ingewanden verwijderen grin = grijnzen dignity = waardigheid tremble = beven / trillen hoarse = schor / hees tomb = graf crop = gewas