Engels : Nederlands contribute to = bijdragen aan benefit = voordeel finalize = afmaken restroom = toilet firmly = stevig assume = veronderstellen avoid = vermijden confidence = zelfvertrouwen achieve = bereiken distribute = uitdelen ignore = negeren impatient = ongeduldig interrupt = onderbreken job agency = arbeidsbureau responsible = verantwoordelijk career = carrière warehouse = magazijn vacancy = vacature opportunity = mogelijkheid / kans wage = salaris / loon duty = taak shift = dienst chat = gesprek unfortunately = helaas outgoing = sociaal motivated = gemotiveerd candidate = kandidaat gap = gat store = winkel proper = echt drive = enthousiasme support = steun loan = lening fail = falen license = vergunning flair = talent profit = winst partner = samenwerken expand = uitbreiden depart = vertrekken affordable = betaalbaar no matter what = maakt niet uit wat harvest = oogst region = regio seasonal = seizoens rise early = vroeg opstaan intention = bedoeling single = alleenstaand applicant = aanvrager trainee = stagiair