Engels : Nederlands about = ongeveer after = nadat always = altijd between = tussen blunt = bot brush = poetsen by = met cold = koud cool = koel dark = donker exciting = spannend finally = uiteindelijk heavy = zwaar hot = heet light = licht long / tall = lang narrow = smal new = nieuw old = oud really = echt sharp = scherp shiny = glanzend short = kort slow = langzaam small = klein soft = zacht sometimes = af en toe the appointment / the date = de afspraak the camera = de fototoestel the dishwasher = de vaatwasser the drill = het boormachine the hairdryer = de föhn the headset = de koptelefoon the iron = de strijkijzer the kettle = de waterkoker the make up = de make-up the microwave = de magnetron the mobile phone = het mobieltje the refrigerator = de koelkast the shaver = het scheerapparaat the television = de televisie the tooth = de tand the vacuum cleaner = de stofzuiger the washing machine = de wasmachine to agree = het eens zijn to buy = kopen to call back = bellen to chat = kletsen to come = komen to do = doen to drink = drinken to drive / to ride = rijden to dry = drogen to eat = eten to feel = voelen to find = vinden to get up = opstaan to go out = uitgaan to go to bed = naar bed gaan to have = hebben to invite = uitnodigen to iron = strijken to keep = houden to laugh = lachen to lend = lenen aan to lie in = in bed blijven liggen to listen = luisteren to meet = treffen, ontmoeten to play = spelen to put on = opbrengen to read = lezen to run = rennen to shave = zich scheren to sit = zitten to sleep = slapen to smell = ruiken to start = beginnen to take a shower = douchen to take photos = foto's nemen to talk = praten to wait = wachten to wake up = wakker worden to walk = lopen to wash = wassen to watch = kijken ugly = lelijk usually = normaal gesproken while = terwijl wide = breed