Engels : Nederlands calm = rustig enough = genoeg finger painting = vingerverven general = algemeen pots = potjes the chickenpox = de waterpokken the fever = de koorts the lid = het deksel the parent = de ouder the rash = de uitslag the routine = de gang van zaken the sandpit = de zandbak the shed = de schuur the story = het verhaal to arrive = aankomen to bring in = binnenbrengen to cancel = afzeggen to change (nappies) = (luier) verschonen to clear (the table) = (de tafel) afruimen to collect (their child) = (hun kind) ophalen to depart = verlaten to empty = leegmaken to finish off = afmaken to gather = verzamelen to get ready = klaarmaken to go through = doornemen to paint = verf to prepare = voorbereiden to repeat = herhalen to run through = doorlopen to speak = spreken to sweep = vegen to wash = wassen various = verschillende what = wat when = wanneer who = wie why = waarom